door wiens ogen we scherpe randjes zaagden –
in al haar gedaantes
groots en legioen
vallen haar spaanders
in oneindige splinteringen
die ons eindeloos dwingen
onszelf te omvatten
tot zij uiteenspatten
de identiteiten
die ons verwijten
beliegen en bedrogen
door wiens ogen
we scherpe randjes zaagden
tot de schimmen opdaagden
van goudomrande handen
waarin we belanden
en waarachtig gehouden
nooit anders zouden
noch waren geweest
slechts de geest
die sluw en overtuigend
liefde neerbuigend
had gedaan
alsof wij de waan
in al haar verschijningen
zullen wij verdwijnen in
gouden stilte meanderend
gedaantes veranderend